Ik had alles op orde, behalve de liefde
Als je me een paar jaar geleden had gevraagd hoe het met me ging, had ik waarschijnlijk gezegd: “Goed hoor!”
Ik had een goedlopende praktijk, leuke vrienden, een fijn huis.
Maar de liefde… die bleef ingewikkeld.
Steeds trok ik mannen aan die niet écht beschikbaar waren.
De man met bindingsangst.
De narcist, die alles omdraaide en mij liet twijfelen aan mezelf.
De vreemdganger, die me het ene moment op een voetstuk plaatste en het volgende moment verdween.
De man die al relatie had, maar zei dat het ‘niets meer was’.
De man die emotioneel afwezig was, maar net genoeg gaf om niet op te geven.
En de ‘goede’ mannen? Die vond ik vaak saai. Mijn zenuwstelsel had geleerd om stress te verwarren met passie.
Ik genoot van de spanning, de intensiteit, de high.
Ik had altijd wel een meeslepend verhaal te vertellen over bizarre wendingen. Mijn omgeving smulde ervan en ik ook.
Maar diep vanbinnen was het vermoeiend. En leeg.
Ik gaf niet op. Ik deed er alles aan om ‘het’ te laten werken. Ook al voelde ik vanaf het begin dat er iets niet klopte.
Ik hoopte dat als ik maar genoeg gaf, genoeg begreep, genoeg invoelde… het dan wél zou lukken.
Wat ik toen nog niet helemaal doorhad, was hoe diep mijn overlevingsstrategieën zaten. Als kind heb ik iets heftigs meegemaakt. Niet iets waar ik over sprak.
Ik leerde al vroeg dat ik anderen niet mocht belasten met mijn gevoelens. Dat ik sterk moest zijn. Zelfstandig. En vooral bezig moest zijn met wat een ander nodig had.
Ruimte maken voor wat ik zelf voelde? Dat kwam gewoon niet in mij op.
En ja, die overlevingsstrategie bracht me ver.
Ik gaf nooit zomaar op. Mijn intuïtie is scherp, ik voel feilloos aan wat er bij een ander speelt. Het zorgde ervoor dat ik veel bereik, dat mensen zich veilig voelen bij mij, dat ik diepe connecties heb.
Maar in de liefde raakte ik mezelf er steeds weer in kwijt.
Tot ik besefte: wat me ooit hielp te overleven, hield me nu tegen om echte liefde toe te laten.